Bevoegdheid en belang van de Orde van architecten om op te treden voor de gewone rechtscolleges: het Grondwettelijk Hof brengt opheldering
Lange tijd was er discussie in de rechtspraak en rechtsleer of de Orde van architecten bevoegd is om voor de gewone rechtscolleges in rechte op te treden tegen inbreuken op de wetten en reglementen tot bescherming van de titel en van het beroep van architect.

Artikel 2 van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van de Orde van Architecten bepaalt het volgende:
“De Orde van architecten heeft tot taak de voorschriften van de plichtenleer voor het beroep van architect te bepalen en ze te doen naleven. (…) Zij doet aangifte bij de rechterlijke overheid van elke inbreuk op de wetten en reglementen tot bescherming van de titel en van het beroep van architect.”

De vraag stelde zich of het woord “aangifte” louter betrekking heeft op het aangeven bij het parket van inbreuken op wetten en reglementen die strafrechtelijk worden gesanctioneerd, dan wel effectief de bevoegdheid verleent aan de Orde om voor de gewone rechtscolleges op te treden tegen deze inbreuken, ongeacht of deze strafrechtelijk worden gesanctioneerd.

Het Grondwettelijk Hof lijkt deze discussie nu te hebben uitgeklaard middels haar arrest dd. 23 februari 2017.

Hierin oordeelde het Hof vooreerst dat de bepaling van artikel 2 van de wet van 26 juni 1963 een schending uitmaakt van het gelijkheids- en nondiscriminatiebeginsel, in de mate dat zij de Orde niet toelaat in rechte op te treden tegen inbreuken op de wetten en reglementen tot bescherming van de titel en het beroep van architect.
Vervolgens stelt het Hof dat artikel 2 evenwel ook zo kan worden geïnterpreteerd dat zij de Orde wèl toelaat om in voorkomend geval in rechte op te treden:
“Immers, de bevoegdheid van de Orde van architecten om « aangifte [te doen] bij de rechterlijke overheid van elke inbreuk op de wetten en reglementen tot bescherming van de titel en van het beroep van architect » kan worden opgevat als een machtiging door de wetgever om in een dergelijk geval in rechte op te treden.”
Het Hof baseert zich hiervoor op de parlementaire voorbereiding van deze bepaling alsook de opdracht van de Nationale Raad van de Orde.
Volgens het Hof komt het hierbij aan de gewone rechtscolleges toe om na te gaan of de vordering die door de Orde aanhangig wordt gemaakt, strekt tot bescherming van de opdracht die haar door de wetgever werd toevertrouwd.
Met dit arrest lijkt het Hof deze discussie definitief te hebben beslecht. De Orde van architecten heeft aldus wel degelijk de bevoegdheid om in rechte op te treden ter verdediging van de belangen van de architect.
Auteurs
Gregory Vermaercke
Gregory Vermaercke